Met de alumni van de Fast Track MBA ben ik dit voorjaar een serie lunchcolleges gestart over de 7 eigenschappen van effectief leiderschap van Stephen Covey – een van de best verkochte en meest gehanteerde leiderschapsboeken van onze tijd. Bij het herlezen van het boek kwam ik in de introductie – deel 1 van het boek – een mooie beschrijving van paradigma tegen. Omdat paradigma’s toch altijd een lastig onderdeel zijn van het bedrijfskundig naar organisaties kijken leek het me goed de beschrijving van Covey er eens bij te pakken.
Covey over paradigma’s
Covey schrijft:
De van oorsprong wetenschappelijke term ‘paradigma’ wordt tegenwoordig algemeen gebruikt in d betekenis van model of kader. Ons paradigma is ons referentiekader; net als een landkaart geeft het een eenvoudige verklaring van de omgeving waarin wij ons bevinden. Stel dat je door een drukfout met een plattegrond van Amsterdam je weg probeert te vinden in Den Haag. Wat jee ook onderneemt, je zult nooit op je bestemming aankomen, en met een positieve instelling bereik je hooguit dat het je uiteindelijk niet zoveel kan schelen. Alleen als een een goede kaart hebt, zijn je inzet en je houding relevant.
In feite zoeken we onze weg door het leven met allerlei kaarten in ons hoofd. Ze zijn te verdelen in twee categorieën: kaarten van hoe de dingen zijn, oftewel de werkelijkheid, en kaarten van hoe de dingen zouden moeten zijn, oftewel onze waarden. Al onze ervaringen interpreteren we aan de hand van deze kaarten. We vragen ons niet af of ze wel kloppen; vaak zijn we ons er niet eens van bewust dat we ze gebruiken. We gaan er domweg van uit dat de dingen die we zien reel zijn, dan wel zouden moeten zijn.
Ons gedrag is gebaseerd op dit soort aannames.
Het is maar hoe je er naar kijkt
De kaarten (of paradigma’s) die we hebben verzameld gedurende ons leven en in ons werk geven dus mede vorm aan wat we denken, hoe we over dingen oordelen (er een mening over hebben) – maar ook wat we wel en wat we niet waarnemen. Een klassiek voorbeeld is de onderstaande afbeelding:
De een ziet met volle overtuiging ene jonge vrouw met een hoofdtooi met een veer erop die van ons wegkijkt – je ziet nog net haar wimpers en het puntje van haar neus. De ander ziet – weer met volle overtuiging – een oude vrouw met een puntige kin. De kaart die je in je hoofd hebt bepaald welke vrouw je als eerste waarneemt.